Elk jaar werken er een heleboel mensen om van Jumping Amsterdam weer een succes te maken. Tijd om jullie voor te stellen aan een paar bekende Jumping-gezichten. Dit keer Pieter Wiersinga, bestuurslid van Jumping Amsterdam.

Wat is jouw rol bij Jumping Amsterdam?

“Ik bemoei me vooral met de sportkant van het geheel. Dat is dertig jaar geleden begonnen in de Zuidhal, samen met Mireille van Leeuwen. Ik werkte bij de politie en was verantwoordelijk voor de paarden en de speurhonden van het korps ‘rijkspolitie’. Omdat ik de chef was van die club werd mij gevraagd een wedstrijd voor geüniformeerden te organiseren tijdens Jumping Amsterdam. Politie ambtenaren, brandweermensen en militairen mochten meedoen. Dat werd een groot succes. Daarna vroeg de voorzitter van Jumping Amsterdam of ik wilde blijven, zodoende werd ik halmanager. Samen met o.a. Mireille  van Leeuwen organiseerde ik alle landelijke sport en andere leuke dingen in de Zuidhal. We hebben zelfs een keer ‘reining’ georganiseerd toen het nog niet eens bestond in Nederland. Toen liepen er echte koeien in de ring! Daarna ben ik in het bestuur gekomen.”

Wat is jouw band met paardensport?

“Toen ik vijf jaar oud was, liep altijd een beetje krom. M’n tante was arts in Amsterdam en die heeft m’n moeder aangeraden om me op mensendieck te zetten of op paardrijden. Ik mocht allebei proberen en daarna kiezen wat ik wilde doen. Jullie mogen raden wat het is geworden!”

Kun je een mooie Jumping Amsterdam-herinnering met ons delen?

“Vorig jaar, tijdens de 60e editie, deed iedereen weer zo ontzettend zijn best. We werken met een heleboel vrijwilligers, zonder hen zou er geen Jumping zijn. Van de kaartcontroleurs onderaan de roltrap tot de mensen in de piste en in de stallen. Dat het evenement dan wordt afgesloten met zulke mooie sport en zo’n spannende wedstrijd, dat kan geen toeval zijn!  Dat hebben al die mensen die er zo hard voor werken gewoon verdiend. Mijn mooiste herinnering aan Jumping Amsterdam is dan ook niet een bijzonder avontuur of een bijzondere winnaar, maar dat we dit met zoveel verschillende mensen, samen en ieder op zijn eigen plekje, voor elkaar krijgen.”